Luister, mijn zoon, en word wijs, kies de juiste weg.
Ga niet om met dronkelappen, blijf bij gulzigaards vandaan.
Want wie slempt en brast, wordt arm, wie altijd zijn roes ligt uit te slapen, gaat ten slotte in lompen gehuld.
Luister naar je vader, hij die je verwekt heeft, veracht je moeder niet wanneer ze oud is.
Verwerf de waarheid en verkwansel haar niet, laat je onderrichten, verwerf inzicht en wijsheid.
De vader van een wijze is vol blijdschap, wie een rechtvaardige verwekt, is vol vreugde over hem.
Mogen je vader en je moeder zich verblijden, zij die je gebaard heeft zich verheugen.
Mijn zoon, geef me je vertrouwen, vind vreugde in de weg die ik je wijs.
Want een hoer is een valkuil, een lichtzinnige vrouw een nauwe put.
Ze legt hinderlagen als een rover, door haar neemt ontrouw toe.
Wie roept altijd ach en wee, wie maakt altijd ruzie? Wie heeft altijd wat te klagen, wie raakt altijd nodeloos gewond? Wie heeft altijd troebele ogen?
Een dronkaard, die tot in de vroege morgen drinkt, die blijft proeven van de wijn.
Laat je niet verleiden door de glans van wijn, wanneer hij fonkelt in de beker. Hij glijdt zo makkelijk over de tong,
maar later bijt hij als een slang, spuit hij gif als een adder.
Dan zie je vreemde dingen en begin je wartaal uit te slaan.
Je voelt je heen en weer geslingerd door de golven, alsof je vastzit boven in het want.
‘Ik ben geslagen, maar heb niets gevoeld, ik ben afgerost, maar heb niets gemerkt. Laat ik maar eens opstaan, eerst een beker wijn.’